Vertaling van het Nederlandse naar het Osse woord

Woorden NL > Oss

GroepNL woordOss woord
Getal1ien
Getal1 boom, 2 bomenennen buum, twie buum
Getal2twieje
Getal7zeuve
Getal13dartien
Getal14vertien
Getal21en en twentig
Getal22twé én twéntig
S’s nachtssnaachts
Z(broek) zaktes
AAan het einde van het padTènen ut pèdje
Aaardappelenèrpel
Aachterlijkeachteleke
Aaderoajer
Aakelig, akeligelèlik, lèliken
AAndersomAus-um
Aarm en beenérm en biejen
Aarmoedèrremoej
Aautowoage
Bbeenbien, knoku, bottu
Bbeetjebietje
Bbenzinebuziene
Bberoertebeslag
Bbevenschibbelen
Bbezembessum
Bbibberenschibbelen
Bbiertjepilske
Bbigbaug
Bbij
Bbijnabekant
Bbijna / nog maar netkwèluk
Bblauwblaauw
Bbloemetjebluumke
Bblote voetenbèrrevoets
Bboekjebuukske
Bboerenkoolboerumoes
Bboom, bomenbuum, buu-um
Bboompjebumke
Bbotjebutje
Bbretelsgalge
Bbroekboks
Bbroekzaktes
BBromfietsbrummerke
Bbroodmik of broewt
Bbrutaalstrant
Bbuitenboute
Cchocolade reepkwatta
Ddaag, daghoudoe wanne
Ddaar gindsdoar ginne-weijt
Ddaarheendoarhinne
Ddarmdèrm
Ddat
Ddat is nietdásnie
Dde dag ernasànderdaags
Dde tuind’n hof
Ddeurdrempeldorpel
Ddezedizze 
Ddiedieje
Ddinsdagdeinsdag
Ddoeihoudoe
Ddoosdoe-s
Ddraaimolenmallemeule
Ddrempeldurpul
Ddropjedrupke
DDropjeSèpke
DdropsteelSêpstengel
EEau de CologneOnjeklonje
Eechtgenootmens
Eéénenne
EEen blauw oogun blauw jét
Eeen heel broodunne ollinge mik
EEen klein beetjeun hèffelke
EEen mondvolUn möffelke
Eegaliserengleks maku
Eei, eierenài, àjer
Eeikelzeikwurm, zeikwurmen
Eelkaarmekaar
Eemmertinnuf
Eer naastd’r nève
Eerf, voortuin, opritmisse
Eeveneffe / efkes
Ggebakjegebekske
Ggeengin
Ggeheel, heelolling
Ggezegdgezeed
Ggierzoei
Ggisterengiestere
Ggitaarjengelhout
Gglaasjegleske
Ggoedkoopgoeiekoeëp
Ggootsteengutstien
GGootsteenafvoerGutgat
Ggroengruun
Ggrote mondgroetuh moel
Hhandvegerstofverke
Hhandvolhaffel
Hharkgriesel
Hharkengrieselen
Hwanne
Hheb jehedde ge
Hheb jij geen orenhédde gé gén orre
Hhelemaalolling
Hhemdborstrok
Hhondhunje
Hhoofdhas
Hhoofd, hoofdjekop, kupke
Hhoofdpijnkoppijn
Hhooihoi
Hhoor je wat ik zeg?hurde-me?
Hhorlogelozzie
Hhunhullie
Iiemand die veel praatlulbet/luloer
Iiets
Jjij
Jjij, jouoe
Jjongetjejungske
Jjouwoew, oewe (n) 
Jjouw mand’n ullien
JJouw vrouwD’ullie
Jjulliegullie
Kkaarsrechtkors-rècht
Kkantoorkantoer
Kkatjesdropsêpkêtje
KKerstmisKorsmus
Kkinderenkeinder
KKinderwagenBakwaage
KKindjeKenje
Kkipkiep
Kkippeneikiepeeij
Kkippenhokkiepenkoj
Kkletskoeklullen
Kknol (veevoer)pisknôlleke, gruun
Kkoe / kalfkuus
Kkoei / koeienkoeij / koeij
Kkoekjekuukske
Kkonijnknijnd
Kkonijntjeknenje
Kkoolmeesjebiemèsterke
Kkopjekumpke
Kkopje (drinkservies)bekske
Kkopje koffietas koffie
Kkotsenspijgen
KKruisbesKroezel
Kkruiwagenkreuge
Kkwajongenschuuperd
Llaarzenleerze
Llangzaam lopenkuieren
Llelijklelluk
Llolschik
Llongontstekingbezetting
Llopenloepe
Llopentrijen
Llui persoonlauwman
Lluizenlaus
LlunchenKoffie drinken
Mmakkelijkhendig
Mmanmens
Mmarktmert
Mmeestermester
Mmeisjederke, durske, meske, meidje
Mmekkerenzeiken, mauwen
Mmelkromme
Mmelkkanromtuit
Mmerelmalder
Mmijn manden onze
Mmijn vader/moederons pap/mam
Mmijn vrouwd’ons
Mmondmoel
Mmondharmonicamoelfiep
Mmorgen (vroeg)mèrge (vruug) 
Nnaastneffe
Nniemandgin mens
Nniemandniemes
Nniets, helemaal nietshimme-niks
NniksnutLouwbietser
Oogenoégen
Oolieullie
Oonderbroekonderboks
Oonzinklets
Oophouden, ermee ophoudenuitscheije, der uitscheije
Oopschietenaffesére
Oorenorre
Ooverdrijver zwetser, zwetshoer of aongaonder
Oovergevenkitsen
Oovergevenspeige
Ppaardknol
Ppaardperd
Ppaardenbloemmolslaai
Ppaardenbloemenplatgaoter
Ppadpèdje
Ppantoffelssloffe
Pparfumlekker ruiken
PPasenPoasu
Ppastoorpastoer
Ppersoonmens
Pperzikspierik
Ppetroliumbromôllie
Ppissebeddenkelderzeug
Pplaatjeplôtje
Pplassenzeiken
Pplezierschik
Pploegenbouwen
Ppokenrokelen
Ppolitiepliesie
Ppompjepumpke
Ppopjepupke
Pportemonneeknipbeurs
Ppratenproaten
Ppraten, kletsenbuurte/lullen
Pprecieskrek
Pprikkeldraadpikkendroad
Pprutserfrothoeur
Rraadroad
Rraadhuisroadhaus
Rraam, ramen, raampjeroam, roame, rumke
Rraaroarig
Rratelroater
RRecalcitrantTegekrups
Rreepriep
Rregenmaajum
Rreumarimmetiek
Rroggeraug
Rroodroed
Rroombotergoei botter
Rroosroes
Rrooster boven bv een putrussel
Rruwrauw
Rruzie makenstreie
Ssacrament der ziekente volle bediend
Sschaap, lammetjeschoap, schupke
Sschaarscheer/schier
Sschichtigschierluk
Sschop (werktuig)schup
Sschoteltjeschuttelke
Ssinterklaassunterkloas
Sslasloaj
Sslaanslôn
SSlechter (kon slechter)Koier (kos koier)
Sslootgraaf
Sslootsloeët
Ssmerig, viessmerrig
Ssnoepjesnuupke
Sspelenspeule
Sspelen met kinderenmi de keinder speule
Sspugenklieken / spauwen
Sstampbetoassie
Sstelenjatte
Sstiekemerdschuuperd
Sstoelstuul
Sstropdasslieps
Sstruikelenstölpe
Ttafeltoffel
Tteen, tenentiejn
Ttegelijk, meteen, directmeepesant
Ttouwtjetouwke
Ttreuzelaartásert
Ttuinbonenflodderbonne
Ttweetwie
Ttwee verschillendetwe terhante
Ttweeslachtigkween
Ttwijfelenrikrooie
Uui, uienjuin, juin
Uuitscheiden, ermee uitscheidenuitscheije, der uitscheije
Vvaatdoekschottelslet
Vvalsspelenorrenzen / steggelen
Vvarkenvèrke
Vveertienvertien
Vver weg(kei) weit
Vvergietdurslag
Vvermanend vastpakkenbe oew kladde vatten
Vvervelend (e) (over een persoon)lèlik, lèliken
Vverwaandstrèlik
Vviespeuksmèrlap
Vviezerikun raein dier
Vvlak makengleks maku
Vvlooienvloijen
Vvoetenvoeoetu
VVogeltjeun Vuggelke
VVrouwelijk konijnMoalbesje
WW.C.plee of schèthaus
Wwatun bietje
Wwat?wè?
Wwat?welluk?
Wweggaander uit doen
Wweglopen, vertrekken te voetònloépe
Wwegrijden, vertrekken met de autoònrije
WWegwezenekkelen
Wwervelwindjehouwmouw
Wwijwellie
Zzakdoektèsnuzzik / zoudoek
Zzakdoekzoudoek
ZzakmesKniep
Zzeiszessie
Zzeurenzieveren
Zzeurpietmèwerd
Zzeurpietzieverzak of mauwhoer
Zzeverenzievuruh
Szoeken tussen de rommelschúmen
Zzorgcentrumouw manne haus
Zzuurkoolsuurkolluh
Deze tabel bevat woorden vanuit het Nederlands, vertaald naar het Oss woord.